we hebben vreemde tijden.
vlak voor het oranjefeest zegt de koning, in zijn jonge jaren ‘prins pils’,
dat we ons tot de tanden moeten bewapenen.
ons gastvrij stadshuis wordt bewaakt door een geharnast figuur.
en binnenkort staan we stil bij dodenherdenking, ingetogen,
en vieren we onze vrijheid, opgetogen.
onze vrijheid, die zo vanzelfsprekend lijkt is dat allerminst.
een en ander doet me denken aan de tekst ‘vredeskrijger’
die ik opnam in de bundel ‘stadsparabelen’, een boekje
waarin de lotgevallen van de bewoners van een jonge stad
worden verteld. het zou, met wat fantasie, over ons kunnen gaan.
over nederland, over nieuwegein.
ik wens u vredevolle tijden.
de vredeskrijger
die avond werd net op de grens van de nacht
en vlak voor het sluiten van bruggen en poort
door hen die toen werkten als wacht
een stem uit het duister gehoord
een vreemde,
nooit eerder gezien,
vertelde te reizen,
‘een bed’ was zijn vraag,
‘een brood in de ochtend misschien’
(voor ’n volgende stad was zijn voetgang te traag)
zij lieten hem in,
gaven vlees op een bord
en wijn in een kruik,
maar zij vroegen hem toen
waarom hij met staal was omgord
als hij hen geen kwaad wilde doen
hij sprak hen van vrede,
hoe kwetsbaar zij was,
van wreedheid,
begaan verderop in het land,
van levens,
gebroken als glas,
van steden als deze,
de huizen in brand
‘zo draag ik een zwaard,
lans en dolk
een schild en een helm,
steeds gekleed voor de slag
zo hoed ik het vlees van mijn volk,
want niemand heeft weet van een volgende dag
uw vrede, zij faalt
wanneer zij de blikken niet scherpt
wanneer zij de spieren niet staalt
voor als er zo’n dag zwarte schaduwen werpt’
nadat hij vertrok stak de smid een woest vuur
en ieder kreeg helm, schild en zwaard
en nooit was er ooit nog een lichthartig uur
want ijzer en vree waren anders van aard
© ton de gruijter
Geen opmerkingen:
Een reactie posten